Schakelaars

Spanning meten


 

De spanning meet je met een voltmeter
Het symbool van spanning is U. 
De eenheid van spanning is volt (V). 

In een schakelschema geef je een voltmeter aan met een rondje met de hoofdletter V erin. 
De voltmeter sluit je aan op twee punten waartussen je de spanning wilt meten. 
De voltmeter komt dus naast het apparaat te staan waarover je de spanning wilt meten. Dit noem je parallel.

Stroomsterkte meten


 

De stroom meet je met een ampèremeter
Het symbool van stroom is I.
De eenheid van stroom is ampère (A). 

In een schakelschema geef je een ampèremeter aan met een rondje met de hoofdletter A erin. 
De ampèremeter komt in de stroomkring voor. Dit noem je in serie.

Geleiders en isolatoren - weerstand


 

Elektriciteitdraden zijn meestal van koper gemaakt. Koper is een goede geleider voor elektrische stroom, dat wil zeggen dat koper een stof is die de elektrische stroom goed doorgeeft. 
Ook andere metalen zijn goede geleiders.

Hout is geen goede geleider. Hout laat de stroom slecht door. 
Je noemt hout een isolator. Andere isolatoren zijn plastics, glas, textiel.

Hoe moeilijk of hoe makkelijk de stroom ergens doorgaat noem je de weerstand. De weerstand geef je aan met de letter R.
De eenheid van weerstand is ohm (Ω). 
Voor de weerstand gebruik je in een stroomschema als symbool een rechthoekje.

Als de stroom ergens moeilijk doorheen gaat, is de weerstand groot. Gaat de stroom er gemakkelijk doorheen, dan is de weerstand klein.

Wet van Ohm


 

In een stroomkring geldt:

Deze formule is bekend als de wet van Ohm.

Voorbeeld
Op een lamp staat 12 V/0,50 A, dat betekent dat de lamp moet worden aangesloten op een spanning van 12 V. Dan loopt er een stroom van 0,50 A door de lamp. Bereken de weerstand. 

Gegeven: U = 12 V, I = 0,50 A. 

Gevraagd: R = ?

Formule; R = U/I
Uitwerking:

Serieschakeling


 

Als er in een schakeling meerdere weerstanden in serie zijn geschakeld, gaat door iedere weerstand dezelfde stroom. 
De grootte van de spanning over iedere weerstand is afhankelijk van de grootte van de weerstand. 

 

Voorbeeld
In een schakeling zijn een weerstand R1 van 5 Ω en een weerstand R2 van 10 Ω opgenomen. 
Door deze weerstanden gaat een stroom van 4 A. 
- Bereken de spanning U die over de schakeling staat. 
- Bereken de spanning over beide weerstanden (UR1 en UR2). 

Uitwerking:
Rtot = R1 + R2 = 5 Ω + 10 Ω = 15 Ω
U = I x R = 4 x 15 = 60 V.
UR1 = I x R1 = 4 x 5 = 20 V 
UR2 = I x R2 = 4 x 10 = 40 V

Parallelschakeling


 

Als er in een schakeling meerdere weerstanden parallel zijn geschakeld, is de spanning over iedere weerstand gelijk. 
De stroomsterkte door iedere weerstand hangt af van de grootte van de weerstand.

 

Voorbeeld
In een parallelschakeling staan de weerstanden R1 = 12 Ω 
en R2 = 6 Ω. De spanningsbron levert een spanning van 24 V.
- Bereken de stroomsterkte door de weerstanden (I1 en I2).
- Bereken ook de totale stroomsterkte: Itot.

Uitwerking

Itot =  I1 +  I2 = 2 A + 4 A = 6A